' Pour qu'une chose soit intéressante, il suffit de la regarder longtemps.'
Een grimas dat vol afgrijzen, wanhoop en pijn opdoemt achter een gordijn van regendruppels.
Het is beklemmend nabij. Maar tevens ook meer dan levensgroot. Als van een kolos die boven
ons oprijst en ons vanuit die verte nog aankijkt met een vragend oog.
In
mijn
geest
roept
dit
beeld
dwingend
twee
andere
beelden
op.
Enerzijds
het
beeld
van
deMona
Lisa
die
al
evenzeer
als
een
kolossaal
oerwezen
lijkt
op
te
doemen
uit
een
postdiluviaal
landschap
waaruit
het
mensdom
is
weggespoeld.
Anderzijds
het
beeld
van
die
letterlijke
kolos
die
verdwijnt
achter
een
landschap
waarin
geteisterde
stervelingen
op
de
vlucht
zijn
geslagen*.
Van
dat
eerste
beeld
lijkt
de
Piccart
wel
een
versie
waarin
voor-
en
achtergrond
van
plaats
zijn
verwisseld
en
de
jonge
moeder
is
vervangen
door
haar
oud
geworden
zoon.
Van
het
laatste
beeld
is
diezelfde
Piccart
een
andere
omkering:
het
lichaam
ten
voeten
uit
dat
ons
oprukkend
naar
linksachter
de
rug
toekeert
is
vervangen
door
een
gelaat
dat
zich
naar
rechtsboven
van
ons
af
keert,
terwijl
de
vele
anonieme
vluchtende
dwergen
in
de
hemel
één
gezicht
krijgen
met
de
proporties
van
de
reus
die
achter
de
horizon
verdwijnt.
De
vergelijking
met
deze
beide
werken
stelt
anderzijds
des
te
scherper
de
beeldvullende
nabijheid
van
het
aangezicht
in
het
daglicht.
Die
beklemmende
nabijheid
wordt
nog
versterkt
door
het
wankelende
kruis
dat
over
het
beeld
is
geslagen:
van
links
naar
rechts
loopt
een
witlichtende
weerschijn
over
het
beeld
die
wel
een
scheermes
lijkt,
dat
zijn
verlengde
vindt
in
de
krassen
die
over
de
hals
zijn
gesneden.
Haaks
daarop
loopt
een
bundel
van
zwart
licht
over
het
beeld
naar
beneden,
die
dan
weer
het
negatief
is
van
het
licht
dat
uit
de
hemel
neerdaalt
over
de
kruisiging
op
het
beeld
hieronder.
Die
bundel
van
zwart
licht
diept
zich
uit
in
de
pezige
holtes
van
de
hals,
om
uit
te
monden
in
een
gat
dat
onderaan
in
het
beeld
een
grenzeloze
duistere
leegte
achter
het
doek
ontsluit,
aan
het
verzinken
waarin
het
gelaat zich vergeefs wil onttrekken.
En
die
holtes
maken
wat
eerst
een
achtergrond
leek
tot
zacht
gewelfde
schoot
waartegen
de
kruin
zich
aandrukt,
als
tegen
een
behaaglijk
hoofdkussen.
Wat
het
beeld
onverhoeds
tot
een
soort
piëta
maakt,
maar
dan
een
waarin
het
moment
van
het
opbaren
van
het
lichaam
in
de
moederlijke
schoot
een
fase
in
de
tijd
terug
schuift
om
zich
daar
te
verdichten
met
de
kruisiging.
Een
met
de
kruisiging
verdichte
piëta
dus,waarin
de
lichamen
niet
ten
voeten
uit zijn afgebeeld, maar herleid tot de dramatische hereniging van hoofd en schoot.
Niet
zomaar
een
portret,
dus,
want
om
te
beginnen
met
een
landschap
tot
dubbelbeeld
verdicht.
Niet
zomaar
een
portret,
ook,
in
de
zin
dat
hier
niet
een
individu
wordt
opgevoerd
maar
eerder
iemand
die
het
collectieve
lijden
belichaamt
dat
schuilgaat
achter
de
alomtegenwoordige
glamour.
Niet
zomaar
een
portret,
ten
slotte,
maar
eerder
een
'historietafereel'
in
de
eigenlijke
zin
van
het
woord.
Want
zichtbaar
wordt
vooral
wat
alleen
maar
in
zijn
effect
op
het
beeld
is
te
zien:
het
spoor
van
ellende
dat
de
kolos
achter zich laat, en wat na Babelse tijden is weggewassen rond de Mona Lisa.
Schoon
dus
-
en
schoon,
zo
behoort
kunst
toch
te
zijn
-
in
de
zin
dat
in
volle
eenduidige
aanschouwelijkheid
wordt
getoond
wat
in
de
werkelijkheid
onder
andersluidende
lagen
verborgen
gaat.
Maar
evenzeer
schoon
als
je
over
die
ene
aanschouwelijkheid
heen
naar
die
andere
kijkt:
de
plaatsvervangende
stof
waaruit
het
beeld
is
opgebouwd
-
het
medium.
Met
de
schoonheid
van
de
compositie
daarvan
staat
of
valt
het
kunstwerk,
temeer
omdat
de
verschrikking
van
wat
het
beeld
als
verschijning
toont
pas
overtuigend
wordt
als
ook
de
compositie van de stof waaruit het is gemaakt ons in zijn ban weet te slaan.
Alleen
al
de
structuur
van
de
sluier
van
tranen
die
over
het
beeld
is
gelegd
is
een
weldaad
voor
het
oog.
Maar
de
formele
rijkdom
van
de
sluier
is
slechts
één
trap
op
een
scala
met
drie
treden.
Druppels
zijn
immers
driedimensionaal
en
op
het
vlak
alzijdig
begrensd
door
een
duidelijk
afgetekende
omtrek.
Als
zodanig
vormen
ze
in
al
hun
glanzende
scherpte
de
hoogst
denkbare
tegenstelling
tot
de
eerder
wazige
wereld
achter
deze
sluier
waarop
alleen
geleidelijke
overgangen
te
zien
zijn
tussen
lichte
en
donkere
partijen
van
een
tweedimensionale
huid
die
over
gebeente
en
ingewanden
is
gespannen.
En
tussen
deze
beide
uitersten
is,
nauwelijks
merkbaar,
een
bemiddelende
tussentrap
als
kruis
over
het
beeld
getrokken:
de
langwerpige
stroken
van
de
horizontale
lichtende
weerschijn
en
de
verticale
bundel
zwart
licht.
Die
houden
naar
schaal
het
midden
tussen
de
minieme
druppels
en
het
overdimensionale
gelaat,
terwijl
ze
naar
vorm
de
overgang
zijn
tussen
de
begrensde
geronde
druppels
en
de
verglijdende
schaduwen
over
de
huid:
tweezijdig
begrensde
egale
vlakken.
Dat
levert volgende scala op:
Binnen
de
laatste
trap
is
zelf
weer
een
uitgebreide
scala
van
vormen
te
onderscheiden:
van
vlekken
die
alzijdig
zijn
begrensd
door
verglijdende
overgangen,
vlekken
die
aan
één
kant
zijn
begrensd
door
bruuskere
overgangen,
tot
de
vlekken
die
aan
twee
tegenover
elkaar
liggende
zijden
zijn
begrensd
door
nog
meer
bruuske
overgangen.
Die
laatste
kunnen
ook
worden
beschouwd
als
de
overgang
naar
de
tussentrap:
waar
deze
laatste
de
structuur
heeft
van
een
vierhoek
die
is
gevat
tussen
twee
paar
tegenover
elkaar
liggende
lijnen,
bestaan
zij
slechts
uit
één
paar
evenwijdige
lijnen.
Dat
geeft
volgend
beeld
op
de
gehele
compositie van het medium:
Een
beeld
dus
waarin
je
slechts
laag
na
laag
doordringt
niet
alleen
tot
de
complexe
structuur
van
de
voorstelling,
maar
ook
tot
die
van
de
plaatsvervangende
stof
waarin
ze
tevoorschijn wordt getoverd. Als dat is gebeurd, sluit het zich tot dwingende eenheid.
Die
zich
voltrekt
binnen
de
perken
van
een
kleine
rechthoek
van
zo'n
21
op
28
cm.
Slechts
schijnbaar
staat
de
bescheidenheid
van
die
afmetingen
in
fel
contrast
tot
de
grootsheid
van
dit
beeld.
Het
laat
zich
het
best
bekijken
als
het
voor
je
op
een
tafel
ligt,
of
beter
nog:
als
je
het
in
de
handen
houdt,
zoals
een
hongerige
zijn
kom
rijst.
Ook
daarin
vertelt
het
nog
iets
over
wat
het
toont.
Want
wat
in
grote
formaten
van
de
muren
schreeuwt
is
niet
wat
we
te
zien
zouden
moeten
krijgen
onder
het
misdadig
geweld
van
de
hemelbestormende
trosjes
wolkenkrabbers
die
elkaar
over
de
oceanen
heen
staan
uit
te
dagen
in
de
diverse
metropolen op deze onze aardkorst - klaar voor de eindstrijd.
zelfportret met regen druppels